[27 februari 2016, Een gevoelloze zak;]
Donderdagochtend sta ik beneden in de bezoekersruimte van vechtclub Harimau alvast mijn handen te zwachtelen als Paulo binnenkomt. Ik schrik een beetje van hoe hij eruitziet, zo grauw, met duistere wallen en witte, bekorste lippen. ‘Wat is er met jou…?’ vraag ik. Hij volgt een dieet om in 1 week tijd 6 kilo af te vallen, dat moet voor zijn wedstrijd op het vechtsportgala North vs The Rest in Assen, anders mag hij niet uitkomen in zijn gewichtsklasse. ‘Kun je dan niet beter 1 klasse zwaarder uitkomen,’ vraag ik bezorgd. Nee, want daar doen ze hetzelfde, dus dan zou hij vechten tegen lieden die 8 kilo zwaarder zijn dan hij. Hij mag een week geen koolhydraten (geen meelproducten dus, maar ook geen suiker, dús ook geen fruit) en geen zout want zout houdt water vast. Ik vraag me hardop af of dat niet anders kan, als toch iedereen hetzelfde doet om in zo korte tijd zoveel gewicht kwijt te raken. Dan kun je die voorwaarde toch beter laten vallen. Gaat het eigenlijk wel om het kwijtraken van gewicht? Of gaat er onder die eis misschien iets anders schuil, namelijk dat iemand die zó snel zóveel afvalt daarmee bewijst over de gewenste mentale discipline te beschikken wil hij mee mogen doen aan een wedstrijd.
Boven in de turkooizen ruimte moet Paulo nog wat afhandelen met zijn telefoon en hij draagt mij op me alvast warm te boksen tegen de bokszak achterin, bij de spiegel. Het is een andere dan die er eerder hing; deze heeft de vorm van een bierglas en is gestoken in een strak leren maatpak van brede, verticale zwart met rode banen. Ik sla ertegenaan, het ding slingert als een dronken matroos. Deze slingert wel erg, zeg ik tegen Paulo. Dat is ook de bedoeling, zegt Paulo, je moet eromheen bewegen terwijl je bokst. Ik begin eromheen te bewegen. Je hand terugbrengen naar je hoofd, corrigeert Paulo mij. ‘Zo ja.’ Hij houdt me dus wel af en toe in het oog terwijl hij daar in de verte op een stoeltje zit.
Ik beuk tegen het leer en krijg het warm. En ik vind er niet zoveel aan, dit slaan tegen zo’n zak zonder hoofd en ledematen. Hoeveel hij ook slingert, hij wil maar geen matroos worden. En ik realiseer me dat voor mij de belangrijkste reden om op boksen te blijven de menselijke factor is; dat ik bij het boksen tegenover iemand sta die met me communiceert. Iemand met ogen die me zien. Niet alleen hoe ik sla, maar ook hoe ik daarbij kijk, wat ik uitdruk: of ik wel gefocust ben, of ik wakker ben en paraat. Iemand ook die aanvoelt wat de volgende fase is in het leerproces en daarop inspeelt. Zo iemand is Paulo. Dus ik ben opgelucht als ik weg kan bij het mansgrote ding en Paulo tegenover me komt staan met zijn pads omhoog en ik tussen de pads zijn scherpe ogen zie waarmee hij mijn houding woordeloos corrigeert en me door de ruimte loodst, ondertussen via de wandbrede spiegel mijn lichaamshouding en benenwerk in de gaten houdt, en me net weer dat beetje lastiger instructies geeft dan de keer hiervoor. Ja, het is dát wat het boksen voor mij tot iets prettigs en motiverends maakt, de menselijke betrokkenheid, de rechtstreekse communicatie. En het zou kunnen, het zou heel goed kunnen, bedenk ik me, dat het dát ook is wat Paulo naar de vechtsport heeft gebracht. Niet zozeer de competitie, niet de vereiste discipline, niet eens allereerst het vechten zelf, maar het geconcentreerde contact met de ander; dus de sociale, menselijke component, het ‘lezen’ van de ander, het non-verbale gesprek, de krachtmeting, de wedijver, het samenspel.