[15 februari 2016. Me niet laten kleinmaken.]
Ik ga iets vertellen waarover ik doorgaans zwijg. Alhoewel, pasgeleden liet ik me al ontvallen dat ik het bij het boksen graag stil heb. Omdat herrie, ook muziek, me niet alleen afleidt van mijn bezigheid maar me zelfs verlamt; mijn energie vloeit uit me weg en ik kan nauwelijks meer een krachtige uithaal doen, nauwelijks meer staan.
Thuis heb ik te maken met benedenburen die zo gauw ze thuis zijn hun muziek ophebben. Die muziek komt mijn huis binnen, soms hard, dringt in een schel, opzwepend ritme door de vloer, de muren, trilt in mijn botten, reikt tot in mijn slaapkamer op de bovenverdieping van mijn huis. Maar ook als het niet hard gaat maar ik nog wel continu word omgeven door een basdreun, raak ik van slag. Want mijn hoofd verdraagt het niet. Mijn hoofd is zo geboren. Tegelijk met mij. Het ergst van die bonkende muziek is dat ook de afwezigheid ervan onrust brengt. Want het kan ieder moment weer beginnen. En als het begint weet je nooit hoe hard het nog gaan zal en hoelang het nog duurt.
Een aantal weken terug vroeg ik Paulo: ‘Als het echt nodig is een keer, help je me dan…?’
‘Ja,’ zei Paulo. Hij zei het meteen. Zonder nadenken.
Zijn reactie was direct kalmerend.
Paulo zei ook, in de App: ‘We gaan donderdag even oefenen hoe jij je buren moet behandelen.’ Opnieuw die morele steun, dat meeleven. Paulo zei het nadat ik hem om begrip had gevraagd, vorige week dinsdag. Begrip voor het feit dat ik te ziek was van de overlast om een column te maken. Ik kon mijn armen niet bewegen, niet schrijven.
Donderdag, boksdag. We praten er niet over, voor of tijdens de les. Prima. We gaan boksen. Ik heb me naar de wand laten manoeuvreren, we komen er heel dichtbij. De wand is links van mij. We staan tegenover elkaar, mijn personal trainer en ik. Ik neem de uitgangspositie in: linkerbeen voor, rechterbeen achter, ik buig een beetje door mijn knieën. Ik hou mijn vuisten voor mijn gezicht, bijna tegen mijn kin en wangen, ik moet ze wat verder naar buiten draaien, de zijkant van de vuist naar voren. Hij toont het me, doet het voor, zonder tekst. Mijn benen mogen iets steviger staan, minder ontspannen. En ook iets meer bij elkaar. Zo is het goed. Ik sta nog steeds losjes. Ik veer wat op en neer, in kleine schokjes. Op zijn commando stap ik naar Paulo uit en beweeg mijn linkervuist naar zijn pad. ‘Langer.’ ‘Harder.’ De snelheid van mijn arm is goed, maar ik moet hem meer uitstrekken en ik moet harder knallen. Goed. Het gaat lekker. Links, rechts, hoek. Een paar enkele slagen en dan weer dubbele. De slagen rechtuit en van opzij wissel ik af met slagen van onderaf, ik volg de bewegingen van Paulo: houdt hij zijn pads hoog, dan sla ik hoog, draait hij ze zijwaarts naar buiten, dan sla ik vanaf de zijkant, houdt hij ze naar beneden dan geef ik een mep van onderaf. Ik volg Paulo door de ruimte, ik voorkom dat Paulo míj slaat door zíjn (ruime) slagen af te tikken. Zijn arm haalt in slow motion (en soms ook sneller) uit naar mijn hoofd; voor hij me kan raken breng ik mijn handschoen naar mijn oor, elleboog naar binnen. Een beweging alsof je je haar naar achter kamt. Zijn pad raakt mijn handschoen. Mijn handschoen geeft een zachte dreun tegen mijn oor en slaap. Het is een oefening die we nog niet vaak deden. Ik heb er nog moeite mee. Moet ook met mijn nek de slagen gaan opvangen om van mijn hoofd geen boksbal te maken. Links, rechts. Plotseling komt zijn vuist recht op me af, mikt op mijn gezicht, ik ben maar net op tijd (‘ik sla je écht als je je niet verdedigt’), ik tik zijn handen weg. ‘Harder,’ zegt Paulo. Ik tik harder. Hij haalt (vertraagd) uit naar mijn lever, ik breng mijn onderarm naar beneden, in een schuifbeweging. ‘Goed zo.’ Na de verdedigingsoefeningen mag ik weer aanvallen. Tot slot doen we wat grondoefeningen. Voor het versterken van de armen, de buik. ‘Goed gedaan,’ is na afloop Paulo’s commentaar.
Na de les moet Paulo meteen weg, naar beneden, naar de volgende pt-klant. ‘Doe maar rustig aan,’ zegt hij nog. Ik trek mijn handschoenen uit, ontzwachtel mijn handen, raap mijn spullen bijeen. Ik ben daar bijna mee klaar, als Paulo weer binnenloopt. Hij zegt: ‘Je moet naar je buren toe blijven gaan. Ze laten merken dat het je menens is. Je niet laten kleinmaken.’
Hij kwam terug om me dat te zeggen.
Ik vind dat magnifiek.
En ik probeer het te onthouden. Wat Paulo zei. Dat ik moet tonen dat het me menens is. Dat ik moet blijven gaan, niet stoppen met aanbellen, niet stoppen met vragen of het zachter mag.
Me niet laten kleinmaken.