Boksblog 5 mei 2016 (10), Een kooi waar het stil is
Thuis zoek ik mijn spullen voor het boksen bij elkaar. Mijn spieren zijn verkleefd, mijn hart bonst breed en traag in mijn hoofd. Ik zet een paar passen en ben buiten adem. Moet ik wel gaan…? Kan ik überhaupt een arm wegstoten. Mijn organen voelen gezwollen, er wordt in gestoken, ze spuiten zuur. De zwelling is te zien. Als ik er met mijn vingers op druk doet het zeer. Mijn lijf smeekt om een kooi waar het stil is. Een kooi, meer niet. Een beetje licht, een beetje lucht, een brits om op te liggen, een deken. En voor het overige rust, stilte, afwezigheid van het gebonk van bassen en andere pijn uit andermans boxwerk, gewoon mijn eigen ruimte binnen mijn eigen muren. Een ruimte waarbinnen ik mag bestaan.
Maar het is nog zwakker om aan zwakte toe te geven. Je verliest álles als je dat doet. Dus wrik ik mijn benen vooruit en breek door de harde schaal van de dag. Kom, neem je spullen op en fiets naar Harimau. Het is daar oké, Paulo is daar, Paulo schoffeert je niet, hij steekt je niet stuk en smakt je niet in een hoek. Hij heeft aandacht voor je –hij geeft niet zomaar toe, hij zal je uitdagen, misschien zelfs iets te ver doordouwen, maar als het erop aankomt zal hij de toestand juist inschatten en aanvoelen dat het je lichaam ernst is.
Ik neem mijn spullen bijeen. Dit nog. En dat. Ik pak mijn fiets. Ik weet de weg nog. Ik kom aan en kleed me om. Ik roei me wat warm. Ga daarna zitten op het bankje bij de muur en omzwachtel mijn handen. Paulo komt aanlopen, bespot goedmoedig mijn zwachtelmethodiek (Mexican Style Hand Wraps, afgekeken van een bokser op YouTube), we lopen naar boven. Ik vraag of we vandaag vooral techniek kunnen oefenen. Prima. Het is nog ochtend, we bewegen in een groot blok zilverwit daglicht, warm al maar niet heet nog. Paulo duwt zijn pads op en ik sla ertegenaan, hij loodst me door de ruimte, gaat zelf achterwaarts, laat mij dus voorwaarts gaan. Plotseling, al is het in slow motion, beweegt hij schuin op me toe, torso en hoofd vooruit, een stier zonder horens. Nog eens en nog eens. Telkens stap ik achterwaarts uit. Het gaat eerst even verkeerd maar al gauw herinner ik me de pasjes weer: het ver uitstappen in een halve draai om mijn eigen as als ik linksom moet, en de kleinere pas wanneer ik naar rechtsachter moet wegstappen. Stoot-stoot-stap, stoot-stoot-stoot-stap, in onvoorspelbare opeenvolging. Dan onverwacht stoot Paulo’s arm naar voren, schiet af op mijn gezicht, ik schrik niet, ik weer zijn vuist af, sla van bovenaf op zijn hand, het gaat grotendeels onwillekeurig, dit is dus al iets wat is ingesleten. Paulo’s pad komt weer óp, ik strek mijn arm uit en sla. ‘Kom op, je slaat als een oude vrouw!’
Ja…
Ik ben in het daglicht van de oefenruimte. Ik beweeg op de maat van de gezwegen instructies. Ik strek mijn arm uit. Ik sla. Paulo’s opmerking beledigt me niet. Paulo weet dat. Paulo ziet me wel.
Na afloop vraagt Paulo: Hoe is het thuis?
Ik zeg slecht. Ze willen niet dimmen. Ik ben ziek.
Hou me op de hoogte, zegt Paulo. Het komt goed.
Het komt goed, herhaal ik voor mezelf. Paulo zal me helpen.